Lief, vind je ook niet? Zo'n tweetal A-Fordjes, perfect gerestaureerd. Je zou er zo mee weg willen rijden ....
De A-Ford werd geïntroduceerd in 1927 en bleef in produktie tot 1932. Er zijn er in die tijd miljoenen gemaakt. Daarvan rijdt er nog steeds een stel rond. Ze worden liefderijk opgeknapt en onderhouden door een groep veteraan-autoliefhebbers. Het rondrijden geeft een kick, maar er komt wel het een en ander bij kijken.
Je bent er niet met de aankoop van zo'n Fordje. Eerst moet de wagen gerestaureerd worden. Half uitgelopen motoren, verrot plaatwerk, .... En als hij dan eenmaal klaar is, en je gaat er mee rijden, kom je de volgende set problemen tegen.
Een niet te veronachtzamen probleem is slijtage van de drie krukaslagers. Ze zijn met witmetaal ingegoten en dat slijt tijdens het rijden. In het carter verzamelt zich een hoop drab, die trouw steeds weer door de motor wordt gepompt. De oliepomp heeft een aanzuigkorf, maar deze is te grof voor het fijne drab. Op de A-Ford is nooit een oliefilter gemonteerd geweest.
Het is daarom noodzakelijk, frequent olie te vernieuwen om lagerschade bij het rijden te voorkomen. Dat is onhandig en prijzig.
We werpen een blik onder de motorkap. Centraal zie je de cilinderkop. De motor heeft vier cilinders. De donkere buis net voor de kop is het inlaatspruitstuk, waaronder de carburateur is gemonteerd. De lichtere buis is het uitlaatspruitstuk. Links loopt de aansluiting op de uitlaat recht naar beneden.
We lichten de motor uit de auto, dan kun je beter zien waar we het over hebben. De in- en uitlaatkleppen vind je aan de naar ons toe gewende zijde van de motor, achter het driehoekig geprofileerde deksel met de afgeschuinde uiteinden, dat je juist achter de carburateur ziet. De nokkenas ligt onder de kleppen. Midden voor dit deksel staat de oliepomp. Deze pompt olie uit het carter op.
Laten we de motor open maken, om 'ns te zien hoe de smering van de kleppen en de hoofdlagers verloopt. Aan de top van de pomp, in de klepkast, is een buis aangesloten, die naar rechts loopt. Deze ligt bijna helemaal ingebed in het motorgietstuk, je ziet nog net de bovenzijde.
De opgepompte olie stroomt in de (open) kamer die aan de rechterzijde van de klepkast wordt gevormd door de hoge rug die we daar zien. Zodra het olieniveau boven de rug stijgt, loopt de olie naar links verder de klepkast in.
De tweede rug, ongeveer halverwege het cilinderblok, zorgt opnieuw voor een stuwmeertje. Zolang de motor draait, blijft er olie aangevoerd worden, dus ook dit meertje loopt over. De olie vloeit verder naar links en komt vandaar weer in het carter. De drie krukaslagers worden gesmeerd door kanalen vanuit de klepkast.
Twee leden van de club, Peter Glasmacher en Jan van Linschoten, ontwikkelden een elegante oplossing voor het plaatsen van een oliefilter. Zij monteren het filter rechts op het klepkastdeksel en verlengen de in het motorblok ingegoten buis met een bochtstuk, dat uitmondt in de op het deksel bevestigde centrale filterpen. De afstroom van het filter gaat terug door het deksel en komt uit in de eerste (rechtse) oliekamer.
N.B. in deze foto ligt het deksel ondersteboven. Het bochtpijpje hoort natuurlijk naar de onderzijde te wijzen, om goed op de ingegoten pijp aan te sluiten.
Simpel en elegant, nietwaar?
In deze opname zie je de benodigde onderdelen. Het klepkastdeksel, natuurlijk. Een standaard (modern) oliefilter. Onder het deksel zie je links het bochtpijpje en het afstroompijpje. Daarnaast de holle bevestigingspen van het filter en drie montageboutjes. Rechts tenslotte twee vormstukken, die nodig zijn vanwege de complexe vorm van het klepkastdeksel.
De verschillende onderdelen zijn op het deksel gemonteerd. De twee vormstukken worden aan binnen- respectievelijk buitenzijde van het deksel aangebracht en met drie tapboutjes dwars door het deksel aan elkaar vastgezet. De holle filterpen is vastgeschroefd in het buitenste vormstuk. Beide pijpjes zijn op hun plaats gebracht.
En zo ziet het er dan aan de binnenzijde uit.
Voor een degelijke montage van het filter op het kleppendeksel zijn twee vormstukken nodig. De eerste prototypen hiervan werden handmatig vervaardigd uit staal. Aangezien er op z'n minst een 12-tal van deze setjes nodig zou zijn, was deze produktiemethode te bewerkelijk en tijdrovend. De in dit geval meest geschikte produktietechniek is zandgieten in aluminium. Je vindt HIER op deze website informatie over hoe dat in het werk ging.