De oorspronkelijke gedrukte uitgave van "Dit is industriële archeologie" verscheen in 1982 bij de Archeologische Pers, Eindhoven - digitale heruitgave Alex den Ouden, Eindhoven, 2019.
Industriële archeologie houdt zich bezig met de studie van overblijfselen van bedrijven, productieprocessen en technologieën van het industrieel tijdperk.
Essentieel - en nieuw - is het grote belang dat gehecht wordt aan de vervlechting van de studie van fysieke resten met die van conventionele geschiedkundige bronnen, zoals archieven. Hierdoor wordt het mogelijk:
Een dergelijke ruim opgezette - meer gedetailleerde - beschrijving van de ontwikkeling van de industriële techniek bestaat nog niet lang. De eerste aanzetten dateren, in het gidsland Engeland, uit de jaren 1950. Nederland bleef op dit gebied sterk achter. Pas in de vroege jaren 1970 kwam men hier tot deelstudies van het industrieel erfgoed.
Zelfs nu kan men nog stellen, dat de inbreng van techneuten op dit gebied ontoereikend is. Maar de bijdrage van techneuten aan de studie van de ontwikkeling van de industriële techniek is ONMISBAAR!
Industriële archeologie wordt door vele mensen beoefend - overwegend in de vrije tijd. Het vak biedt een creatieve uitdaging, die technici tegenwoordig in hun vak node missen, bijvoorbeeld als gevolg van voortschrijdende specialisatie. Naast het creatieve aspect telt vooral ook de "ontspanning door inspanning".
Ik meen dit dit jonge vak speciaal voor ingenieurs interessant is. Waarom eigenlijk? Waarom zou je de geboorte en groei van techniek en industrie dan wel willen bestuderen? Is die dan relevant voor de huidige tijd? Ik meen van JA.
Dit betekent, dat er naar gestreefd moet worden. de huidige technische kennis in te bedden in kennis van en begrip voor de geschiedenis c.q. ontwikkeling van techniek en industrie. Het historisch perspectief. om het zo maar te noemen. Nostalgie, verlangen naar die goede oude tijd, toen alles nog begrijpelijk en vatbaar was - die spelen hierbij geen rol. Het lijkt paradoxaal, maar kennis van het historisch perspectief leidt tot betere, vlottere en slimmere toepassing van de meest moderne technologie. Optimaal inzetten van de allernieuwste ideeën is niet alleen een kwestie van economie, noch van pure techniek. Onze complexe samenleving kent veel meer factoren die het succes van een ontwikkeling bepalen. Dat is begonnen tijdens de (eerste) Industriële Revolutie en het is sedertdien nooit meer anders geweest.
De conclusie is duidelijk. Voor elke nieuwe technologie, elke technische ontwikkeling, zal gekeken moeten worden naar het overall rendement voor onze samenleving. Noem het "het maatschappelijk belang" van die innovatie. En dat wordt door een verwarrende veelheid van factoren bepaald. Historisch inzicht helpt om een weg te banen in die chaos. Onze voorouders sinds zeg 1800 hebben die verwarring OOK gekend. En wellicht kunnen ze ons leren, hoe WIJ ermee moeten omgaan.
Hoe verkrijgt men historisch besef c.q. inzicht? De meest voor de hand liggende manier is natuurlijk "door incorporatie in het onderwijs", maar ik geloof daar niet zo in. Veel te veel gereguleerd en dat zonder veel kennis van zaken. Een betere manier is mijns inziens het prikkelen, stimuleren en ondersteunen van de natuurlijke nieuwsgierigheid van kandidaten die in ieder geval al het enthousiasme van de onderzoeker en ontdekker hebben. Dat begint al op jeugdige leeftijd en met een beetje geluk blijft die nieuwsgierigheid een heel leven levendig.
En zie, daar speelt industriële archeologie een belangrijke rol. Zet die nieuwsgierige lieden aan tot eigen onderzoek, zet ze aan tot actief doorgronden en begrijpen, prikkel ze door ze uit te dagen. Laat ze hun frisse inzichten uitwisselen met andere nieuwsgierige maatschappijverkenners. Laat ze de verworven kennis en inzichten vrij delen. Internet maakt dat tegenwoordig eenvoudig mogelijk.
Deze denk- en werkwijze was vanaf het allereerste begin van de industriële archeologie leidend in dit opwindende vak. Vrijwel alle vroege ontwikkelingen op dit veld zijn toe te schrijven aan "autodidacten", de gevestigde historische wetenschappen liepen decennia achter. Niet alleen vanwege hun logheid. Ook de angst voor techniek (vies en smerig, en riskant, en eng, en onvatbaar voor dure woorden) speelden een even belangrijke rol. Als puur historicus ga je toch niet met Meccano, Märklin, Trix of Temco spelen? je wilt niet eens weten wat dat is!
In de industriële archeologie hebben technici en ingenieurs - en zij die dat willen worden - derhalve een groot voordeel. Ze snappen iets van techniek, zijn niet bang voor vuile handen en prutsen, kunnen helder en lijnrecht denken, vinden experimenteren de gewoonste zaak van de wereld en - ze zijn nieuwsgierig geboren. Hebben ze ook nooit afgeleerd, die nieuwsgierigheid. Mochten ze (onverhoopt) in het management van een bedrijf terecht komen, kunnen ze in de industriële archeologie tenminste nog enigszins de geur van olie opsnuiven ....
Eigen studie en onderzoek van de ontwikkeling van techniek en industrie (door technisch geschoolde c.q. geïnteresseerde veldwerkers c.q. onderzoekers c.q. actievelingen) geeft de meest intieme koppeling tussen geleidelijk groeiend historisch inzicht en kennis ven de toegepaste moderne technieken. Hier" ligt het grootste nuttig effect van de industriële archeologie. Immers, door een relatief eenvoudig aan te vangen studie - die bovendien ruimschoots creatieve en recreatieve aspecten biedt - kan over een breed front een zeer individueel ruimer kennispatroon worden gecreëerd.
Wat houdt "inzicht" hier in concreto in? Kennis-sec van de ontwikkeling van de industriële techniek is géén einddoel. De bedoeling is het scheppen van een achtergrond voor de huidige innovatieve techniek. Essentieel daarbij is het opbouwen van een uit vele facetten bestaand doorlopend patroon "van toen - naar nu". Men kan zich daarbij niet concentreren op slechts één technologie, op één fase uit de ontwikkeling, één chronologische periode. Groei. ontplooiing, het verloop in de tijd van parallelle technologieën zijn alle en samen van doorslaggevend belang. Zo"n patroon omvat naast techniek-historische aspecten ook de politieke en de sociaal-economische invloeden en gevolgen.
Voor het verkrijgen van een bruikbaar beeld zal men twee typen studie moeten combineren:
Bij het eerste type studie houdt men zich bezig met tendensen en onderlinge samenhangen zoals nationale groei. arbeidsverhoudingen. de stand van de wetenschap en techniek. etc. Bijna "gewoon historisch onderzoek". Bij het tweede type studie richt men zich op opkomst en neergang van concrete technologieën, processen en bedrijven. Beide typen studie vullen elkaar aan. Sterker, ze kunnen niet zinvol gescheiden worden. Macro-sociaal-economische, vaak zelfs internationale realiteiten gelden voor bedrijven als - soms arbitraire - randvoorwaarden. Voortrekkersbedrijven kunnen in niet geringe mate de industriële ontwikkeling van een streek of land bepalen.
Het beschreven patroon van ontwikkeling telt zeer vele facetten. Bij de bestudering ervan komen dan ook vele disciplines kijken. Men kan denken aan:
(kortom, de traditionele ingenieurswetenschappen)
Maar ook:
Het lijkt niet opportuun om van iemand die de ontwikkeling van de industriële techniek bestudeert, te verwachten, laat staan te eisen, dat hij al deze disciplines volledig beheerst. Alleen door een goede samenwerking van mensen uit de diverse vakgebieden kan recht worden gedaan aan alle facetten van het studiegebied. Deze multidisciplinaire samenwerking is noodzakelijk, en opwindend tegelijk. Stel je de discussies en goedachtenwisselingen en -spinsels voor!
Op het eerste gezicht lijkt het arbitrair, het studiegebied te beperken tot de industriële techniek. Waarom de voor-industriële, ambachtelijke gilden-periode uitsluiten? Waarom niet de prehistorie induiken? Wanneer men echter het eerder geformuleerde doel voor ogen houdt, is deze begrenzing helemaal niet zo merkwaardig. In de loop van de tijd heeft de menselijke mentaliteit grote wijzigingen ondergaan. Juist de invoering van de industriële productiemethodes - boven de menselijke maat - veroorzaakte enorme verschuivingen van eeuwenlange traditie naar haast, onrust en onzekerheid. Van passiviteit naar dynamiek. Dat is het gebied dat we het best kunnen bestuderen, omdat het het meest relevant is voor de huidige maatschappij. Het levert bruikbare, inleefbare informatie.
Het is al met al WEL verstandig, de term "industrieel" nauwkeurig te definiëren. Globale economische criteria, zoals "take-off into self-sustained growth". gemeten aan het B.N.P., zijn gewoonlijk te grof, te weinig specifiek. Ik meen dat een technische definitie beter bruikbaar is. Ik gebruik meestal de criteria:
Het studiegebied wordt meestal opgedeeld in verscheidene sectoren:
In de praktijk zullen niet alleen pure productieprocessen het onderwerp van studie vormen. Ook de input- en outputprocessen moeten worden meegenomen. Het betreft hier:
Industriële archeologie bestaat voor een - variërend, maar altijd aanzienlijk - deel uit het zogenaamde veldwerk. In Engeland heeft men hiervoor een lucide omschrijving: "grass roots, rubber boots".
We onderzoeken concrete bedrijven, productiemethoden en dergelijke aan de hand van bestaande, (nog) bewaard gebleven fysieke objecten, zoals machines en gebouwen. Die objecten vormen een uiterst belangrijke bron van informatie. Daarnaast gebruiken we meer conventionele (overwegend schriftelijke) bronnen, van archieven tot ansichtkaarten.
Net als in de conventionele archeologie omvat het onderzoek zowel de fysieke resten, als de erop betrekking hebbende bronmaterialen, zoals teksten, foto"s, tekeningen, monsters, halfproducten. De laatste kunnen niet gemist worden, immers, men moet:
Het geheel van bronnen dat voor de industriële archeologie ter beschikking staat, noemt men het industrieel erfgoed. Dit omvat:
Fysiek
Niet-fysiek
Aangezien het vakgebied der industriële archeologie zo eenduidig is omschreven, zou men verwachten dat de studie van dit onderwerp ook op een eenduidige wijze aangevat is. Dit is echter geenszins het geval. Er blijken grote nationale verschillen in aanpak te zijn.
In Engeland bijvoorbeeld, the cradle of the industrial revolution vindt men een zeer pragmatische, op behoud gerichte aanpak. Deze is verklaarbaar uit de baanbrekende rol die Engelse bedrijven speelden bij het ontstaan van de industriële revolutie - en uit de daaruit voortvloeiende "remmende voorsprong". Zeer vroege, nu volkomen unieke installaties en machines bleven tot recent in gebruik. Pas het terugkerend elan van de jaren 1950 leidde tot ingrijpende vernieuwingen. Zo werd - en wordt - een groot deel van het Engelse industrieel erfgoed binnen een korte tijdspanne ernstig bedreigd. In zo"n situatie is pragmatisme nodig ... de tijd voor uitgebreide discussies en/of studies ontbreekt (nog) en belangrijke objecten verdwijnen (te) snel.
In Duitsland richt men zich sterk op de historische beschrijving en minder op veldwerk. In Frankrijk prevaleert de studie van de sociale context waarbinnen industriële ontwikkelingen plaats vonden, en worden nog resterende objecten verwaarloosd. In Zweden worden sociale en technische aspecten bestudeerd, meer daar ontbreekt de economische achtergrond nogal eens. In België spelen vooral architecten en kunsthistorici een rol en laten de technici verstek gaan.
En Nederland? Ons land industrialiseerde pas heel laat - bijna geen eigen grondstoffen - en we zien daar een concentratie op waterbeheersing (polders, dijken, windmolens en gemalen) ... en geringe belangstelling voor de wat zwaardere industrie. Jammer genoeg!
Dit kent de volgende vier aspecten:
Laten we die vier aspecten achtereenvolgens nader bekijken.
Uitgangspunt voor de industriële archeologie is het (nog) beschikbare bronmateriaal, dat wil zeggen, het industrieel erfgoed. Een deugdelijke inventarisatie van dit materiaal is uiterst belangrijk. Hierbij worden meestal - naar niet uitsluitend - twee methoden gevolgd:
Het vinden van fysieke objecten is meestal de lastigste opgave. Men bedient zich van verschillende methodieken:
Hier is sprake van echt speur- en deductiewerk. Zulke verschillende landschapskenmerken als:
maar ook gegevens van plaatselijke bewoners, locale musea, heemkundekringen en dergelijke, leiden de onderzoeker naar plaatsen waar mogelijk interessante objecten te vinden zijn. De methode heeft niet zo"n hoge trefkans, maar leidt wel vaak tot heel spannende ontdekkingen.
Zeer veel referenties aan oudere bedrijven en technieken kun je verkrijgen uit tal van geschreven bronnen. Zo veel, dat er meestal sprake is van een embarras du choix. Ziften en correleren zijn erg belangrijk.
Soms blijkt het mogelijk, objecten te vinden waarvoor verder geen bronnen zijn ontdekt. Hiertoe bepaal je de optimale vestigingsplaatsen van bedrijven. Dit gebeurt aan de hand van de vestigingsvoorwaarden:
Uiteraard zal elk van de op deze wijze gevonden mogelijke locaties bezocht moeten worden. Het gaat er immers niet om, de mogelijkheden op te sommen: juist het vinden van nog aanwezige objecten is het doel!
Uit praktische overwegingen zal men het te onderzoeken gebied moeten begrenzen. Hierbij worden vaak criteria aangehouden als:
Ook internationale inventarisaties zijn nodig. Het zal echter maar weinigen gegeven zijn dergelijk werk te doen, al is het maar wegens de benodigde (reis) tijd, de hoge kosten ... en in Europa zal men al snel een polyglot moeten zijn! Bovendien is juist locale kennis vaak onmisbaar bij het vinden van locaties.
Wanneer je op de beschreven wijze geïnventariseerd hebt, is het resultaat een overzicht van nog bestaande locaties van industriële activiteit in een gegeven gebied. Deze locaties blijken in drie groepen in te delen:
Van elk van de in het overzicht opgenomen locaties - uitgezonderd die waar niets interessants meer te vinden la - wordt een aantal gegevens vastgelegd:
Aan de hand van het verkregen overzicht van locaties wordt - voor het gegeven gebied - een werkvolgorde vastgelegd. Hierbij zijn vooral van belang:
Nadat op deze wijze de gevonden locaties zijn geclassificeerd, wordt overgegaan tot een vollediger documentatie van - tenminste - de belangrijkste voorbeelden.
Ik heb in het voorgaande gesproken over de inventarisatie van fysieke objecten. Het industrieel erfgoed omvat niet alleen roerende of onroerende zaken ... ook geschreven bronmateriaal en half- en eindproducten horen er toe. Een heel ander type inventarisatie streeft naar de ontsluiting van deze bronnen. Het betreft hier het indexeren van bijvoorbeeld archiefdelen, tijdschriftartikelen, afbeeldingen en dergelijke. Ook het opsporen van industriële producten van bijvoorbeeld één bedrijf(-stak) is een vorm van inventarisatie.
Bij het documenteren van een locatie streef je naar een zo volledig mogelijke beschrijving ervan. je maakt daarbij gebruik van alle beschikbare bronnen. De zo volledig mogelijke beschrijving van een locatie dient om een beeld van het werken ter plaatse te scheppen. De gebruikte apparatuur en - waar mogelijk - inlichtingen van werknemers helpen om de gebruikte technologie te begrijpen. Economisch-historische factoren maken van zo"n statisch beeld een zich ontwikkelend patroon. De op te stellen beschrijving omvat het ontstaan, de groei, de neergang en eventueel de stopzetting van het bedrijf.
Omdat je nooit zeker bent van enig behoud van ons industrieel erfgoed op langere termijn, moet er naar gestreefd worden, de te prepareren documentatie "self-supporting" te maken, dat wil zeggen, compleet en begrijpelijk, ook wanneer bronmateriaal niet langer meer te raadplegen is. Uit bet beschikbare geschreven materiaal bouw je de chronologie en een beschrijving van de wederwaardigheden van het bedrijf op; uit interviews - die je bij voorkeur ter plaatse houdt - met bijvoorbeeld productiearbeiders, onderhoudspersoneel, de boekhouder ... trek je conclusies over de gebruikte machines, over het productieproces, over rentabiliteit en rendement.
Van de nog resterende fysieke objecten - gebouwen, een complex van gebouwen, fabrleksoutillage, installaties, machines, gereedschappen leg je in eerste instantie de toestand vast. Dit gebeurt overwegend door fotograferen. Zo"n rapportage blijkt meestal - helaas pas nadat het object verdwenen is - te beperkt. Plattegronden met hoofdafmetingen, material flow diagrammen, schema"s van machine-opstellingen en dergelijke zijn zeker nuttig en nodig.
Een goede documentatie omvat echter ook tekeningen van gebouwen en machines. Wanneer deze beschikbaar zijn, bijvoorbeeld bij de Technische Dienst of Tekenkamer van het bedrijf, controleer je zorgvuldig of het tekeningenpakket compleet en bijgewerkt is. Wanneer er geen of alleen incomplete tekeningen zijn, moet er worden opgemeten en getekend. Vanzelfsprekend worden de gegevens van machines en gebouwen vastgelegd (bouwjaar, fabrikant, aannemer, materiaal ...).
Even belangrijk is het, waar beschikbaar, de gebruikte (hulp)gereedschappen, monsters van eind- en halfproducten en dergelijke te documenteren. Ook ergonomische factoren kun je vastleggen: beschikbare ruimte, nat, droog, stoffig, donker, lawaaiig ... Hierbij helpen waar mogelijk weer de interviews met betrokken arbeiders, maar ook zonder dergelijke informatie kun je conclusies trekken!
In tweede instantie probeer je ook de wordingsgeschiedenis van fysieke objecten vast te leggen. Bij gebouwen zoek je naar het uitbreidings- en wijzigingspatroon, bijvoorbeeld met behulp van stijlkenmerken, constructiedetails, toegepaste bouwmaterialen (baksteenafmetingen, mortel?, betongebruik, raamconstructies ...). Bij installaties zijn wijzigingen in de lay-out en in de krachtverdelingssystemen (drijfassen, elektromotoren ...) van belang. Bij machines zoek je naar later aangebrachte wijzigingen (verlenging, hoger vermogen, nieuw druksmeersysteem ...).
Juist deze wordingsgeschiedenis is meestal niet meer aan de hand van de fysieke overblijfselen alleen vast te stellen. Gebruik van de andere al genoemde bronnen is hierbij onontbeerlijk. Wel is zorgvuldige controle ter plaatse verstandig!
Het zo combineren van geschreven en gesproken materiaal met beschikbare objecten is heel geslaagd en nuttig. Je kunt bijvoorbeeld niet zonder opgravingen en/of slopen allerlei bouwkundige gegevens door opmeting verkrijgen ... maar een bouwbestek kan de benodigde informatie bevatten. Onderhoudsgegevens van machines zijn alleen in heel algemene temen uit de bestaande machines af te lelden ... maar machinelogboeken, smeerschema"s - en de onderhoudsmonteur - geven de gewenste informatie in detail. Kostprijzen, commerciële overwegingen, eigendomswisselingen zijn vaak veel belangrijker geweest dan technologische argumenten bij productiewijzigingen ... zodat niet alleen technische overwegingen tot het nog zichtbare resultaat hebben geleid.
Overigens, lang niet altijd zullen alle delen van de te documenteren locatie even belangwekkend zijn. Recente toevoegingen, onherkenbaar verminkte gebouwen of machines ... het heeft niet veel zin hier veel tijd aan te besteden, zeker niet wanneer elders belangrijke zaken bedreigd worden.
Ook zal vaak het beschikbare materiaal ontoereikend zijn voor een zo uitgebreide documentatie als beschreven. Juist in deze gevallen is het belangrijk het beschikbare materiaal zorgvuldig te excerperen, of beter nog, integraal te bewaren. Immers, er kunnen elders nog nieuwe gegevens gevonden worden die een ingrijpende herbestudering van het oudere materiaal nodig maken.
Van tijd tot tijd vind je bij inventarisatie en documentatie objecten die relatief waardevol zijn. Het betreft dan meestal - voor de omgeving - unieke zaken of locaties die zeer Illustratief zijn voor bijvoorbeeld een bepaalde technologie. Nadat deze objecten zo volledig mogelijk zijn gedocumenteerd, komt do vraag naar behoud ter sprake. je zult de motivatie tot behoud zorgvuldig moeten testen. Triviale argumenten, nostalgische sentimenten en onzorgvuldig onderzochte claims spelen ook in het conventionele monumentenbeleid immers al een veel te grote rol.
Er zijn maar twee realistische argumenten voor een integraal behoud van technische objecten: hun belang voor het verkrijgen van een breder verspreid, dieper inzicht; en hun gebruik bij het sensibiliseren van een groot publiek voor technische verworvenheden.
In de conventionele monumentenzorg lijken we thans in een impasse beland te zijn. Deze wordt het duidelijkst zichtbaar in bet beleid rond de landschapsgezichten. Het lijkt alsof we bang zijn dat elke verandering of aanvulling die we aanbrengen wel slecht zal zijn ... en daarom staan we maar liever geen enkele ingreep toe. Aan de andere kant, het geld ontbreekt ons om zo"n integraal behoud te financieren. Nog afgezien van de remmende werking die een dergelijke aanpak heeft op een normale, gezonde ontwikkeling van het betrokken gebied!
Ik kan dan ook niet dan met grote zorg kijken naar de activiteiten van bijvoorbeeld een "Victorlan Society" in Engeland, die categorisch elke afbraak en/of wijziging van een Victoriaans gebouw afwijst. Deze onvoorwaardelijk terugblikkende houding is onfatsoenlijk te noemen. Niet alleen belemmert men elke (dus ook de verantwoorde) technische ontwikkeling. Men ontneemt ook de stimulans aan technici om hun eigen stijl te ontwikkelen. Blind conservatisme is een luxe die we ons niet kunnen permitteren.
Wanneer na een zorgvuldig testen van de behoudsmotivatie het conserveren van een technisch object zinvol lijkt, moet een gezonde behoudsvorm gevonden worden. Conservatie brengt met zich mee:
Voor de eerste twee fasen moeten middelen gevonden worden voor de nodige (éénmalige) investeringen; maar - vaak vergeten - de lopende kosten na restauratie moeten óók gedekt kunnen worden. Het betreft hier zowel (groot) onderhoud en reparaties als kosten voor openstelling en gebruik, bijvoorbeeld voor educatieve doeleinden. De benodigde middelen kunnen worden gevonden:
Thans wordt een groot deel van de benodigde gelden verkregen uit Overheidsmiddelen. De inbreng van vrijwilligers - in Engeland van het grootste belang gebleken - is bij ons nog vrijwel verwaarloosbaar. Aan deze situatie kleven twee bezwaren:
Uitgangspunt bij de conservatie van technische objecten is respect voor de éénheid van gebouw en Installaties. Immers, in het merendeel van de technische productieprocessen vormt het gebouw een vast en onmisbaar deel van de outillage (brouwerij, looierij, gistfabriek, ...). Lay-out, intern transport en tussenopslag bepalen (of worden bepaald door?) de bouwkundige vorm. Deze éénheid vormt dan gelijk het grootste probleem voor een verantwoord behoud. Je kunt de volgende modi van behoud onderscheiden:
Deze methoden bieden veel perspectieven, maar ze zijn nog steeds verhoudingsgewijs duur.
Niet altijd worden gebouw en installatie als éénheid behouden. Er kunnen redenen zijn om alleen een gebouw - met een andere functie - te behouden. De argumentatie is meestal economisch: opknappen en herinrichten van het oude gebouw is goedkoper dan slopen, bouwrijp maken van het terrein en neerzetten van een nieuw gebouw. Een goed architect ziet kans binnen de begrenzing van het bestaande gebouw een creatieve en verantwoorde oplossing te vinden. Essentieel bij de rentabiliteitsberekening is uiteraard de nieuwe bestemming. Enkele voorbeelden:
Soms echter wordt hergebruik niet beargumenteerd met economische overwegingen, naar met de noodzaak een landschap te behouden - coûte que coûte. A priori wordt dan gesteld dat nieuwbouw niet kan of zal passen in dit landschap. Verfoeilijk conservatisme, en een mijns inziens onnodig kapittelen van de architect. Met verantwoord behoud van het industrieel erfgoed heeft dit niets van doen!
Ook zal behoud van losse machines en installaties buiten hun natuurlijke omgeving voorkomen. De rol die bedrijfsmusea hierbij (kunnen) spelen zal evident zijn. Andere kandidaten zijn het conventionele technische museum en het conventionele openlucht museum. De praktijk wijst uit, dat beide niet zo geschikt zijn voor het behoud van industriële installaties.
Te groot ... te vies ... Bij het technische museum ontbreekt de ruimte om grote installaties in de juiste samenhang te tonen, men beperkt zich daar liever tot modellen en schetsen. Zonder afbreuk te willen doen aan de soms voortreffelijk geïnterpreteerde collecties, stel ik dat er géén conventioneel technisch museum voldoet aan onze doelstelling: het creëren van een breed historisch perspectief voor de industriële techniek. Wel slaagt men erin - soos zelfs erg goed - de belangrijke kantelpunten in de technische ontwikkeling te schetsen.
De conventionele openlucht musea stellen zich een zeer nauwe taak; agrarisch-ambachtelijke aspecten worden sterk benadrukt. Bovendien streeft men naar een uiterst hoge standaard van heropbouw, zodat men zich moet beperken tot verhoudingsgewijs kleine objecten.
Naast de zojuist genoemde conventionele musea zijn dan ook in het laatste decennium de technische parken tot stand gekomen. Hier tracht men de bezoeker de industriële atmosfeer te doen beleven, door het scheppen van een "ambiance", door installaties zo veel mogelijk in gebruik te tonen, door het samenvoegen op een klein gebied van de essentiële delen van een vroeger industrielandschap en z"n componenten. Om - soms onverbloemde - commerciële redenen richt men zich daarbij op de periode rond 1900. Inspelend op nostalgische sentimenten.
Een onmiskenbaar voordeel van een technisch park is, dat een redelijk samenhangend totaalbeeld geschapen kan worden, dat juist door een combinatie van educatie, recreatie en het "iets ondergaan" een groot publiek aanspreekt. Voor de dieper geïnteresseerde bieden deze parken minder. Immers, de keus is al voor je gemaakt, op vaak onzuivere gronden: de getoonde objecten en processen zijn voornamelijk die welke een groter publiek aanspreken; er is sprake van een toneel-effect (dat geleidelijk steeds meer de lachlust gaat opwekken). Ook vanuit het standpunt van documentatie en behoud van ons industrieel erfgoed vertonen deze technische parken enkele fundamentele nadelen:
Bedenk: in verband met de investeringen zullen de gebouwen die men in een technisch park aantreft veelal geen steen-voor-steen opgebouwde originelen zijn, zoals in openluchtmusea. Efficiënte, moderne bouwwijzen worden omhuld met een authentiek lijkend jasje.
Soms ontbreken details van de werkwijzen die men in bepaalde productieprocessen volgde. Wanneer machines, installaties of gereedschappen bewaard gebleven zijn - of wanneer deze aan de hand van nog beschikbare geschreven bronnen (handboeken, patenten, afbeeldingen) gereconstrueerd kunnen worden - is het mogelijk onderzoek te plegen naar juist deze werkwijzen. Het doel daarbij zal zijn, meer informatie over methoden en procesbeheersing te krijgen. Evenzo kan men bijvoorbeeld patenten testen op hun werkelijke gebruikswaarde, of kan men prestatiegegevens verkrijgen voor bepaalde ontwerpen. Immers, de ontwikkeling in de techniek wordt bepaald door het functioneren! Ook blijkt het mogelijk, de eind-, tussen- en afvalproducten van het gesimuleerde proces te gebruiken om gevonden originele objecten beter te interpreteren.
Het zal duidelijk zijn, dat de studie van ons industrieel erfgoed door elke belangstellende zonder veel problemen opgenomen kan worden. Toch zal men na verloop van tijd ontdekken, dat een bepaalde ondersteuning wenselijk is. Deze zou moeten omvatten: