We gaan - in 1923 - op bezoek bij de N.V. Lederfabriek "Oisterwijk" in het gelijknamige plaatsje in Noord-Brabant. De leerlooierij van dit bedrijf gold in die tijd volgens contemporaine bronnen als een van de meest vooraanstaande in den lande. "Zowel in technologische kennis als in ondernemingszin", schreef Van Oss in zijn Warenkennis, "heeft deze looierij een uitzonderlijke positie in de bedrijfstak."
Schilderij gemaakt in 1941 naar aanleiding van het 25-jarig bestaan der onderneming. Vermoedelijk van dezelfde schilder als de wandschildering in de machinekamer, die uit hetzelfde jaar stamt.
Lederfabriek "Oisterwijk" werd in 1916 gesticht. Het bedrijf begon in een oude looierij, maar al in 1918 werd er een nieuwe leerfabriek opgezet, op de huidige locatie, direct aan de spoorlijn gelegen. Na een overname in 1920 door de Amsterdamsche Ledermy begon een periode van snelle expansie. In 1925 al was de Lederfabriek "Oisterwijk" de grootste leerfabriek in Nederland, met een capaciteit van zo'n 25.000 huiden per week. Men stelde 500 man te werk. In 1930 was dat aantal gegroeid tot 850 en in 1939 piekte het bij 1200 man.
Het was een technisch geavanceerd bedrijf - in 1932 werd het predikaat "Koninklijke" verleend - dat talloze vernieuwingen in het leervak introduceerde. Vooral in de jaren 1920 speelde de onderneming een belangrijke (voortrekkers-) rol bij de sterk toenemende mechanisatie (industrialisatie) van het looiersvak.
De Koninklijke Lederfabriek Oisterwijk werd in 1966 overgenomen door het handelsconcern Hagemeyer. In 1970 verwierf Hagemeyer ook de Koninklijke Chroomlederfabriek De Amstel te Waalwijk. Beide leerfabrieken werden geconcentreerd in Oisterwijk. Zo ontstond de Koninklijke Verenigde Leder (1974).
Vanaf midden jaren 1970 is het - net als bij veel andere bedrijven in Nederland - geleidelijk steeds slechter gegaan. Krimpende aantallen werknemers, hogere looneisen, toenemende concurrentie uit het buitenland, voortdurend opgeschroefde milieueisen, financieringsproblemen, zwakke bedrijfsleiding. In 2000 ging Koninklijke Verenigd Leder failliet.
De stoommachine, gezien vanuit het noordoosten.
Lederfabriek "Oisterwijk" speelde in de jaren 1920 een belangrijke (voortrekkers-) rol bij de sterk toenemende mechanisatie van het looiersvak. Deze toenemende mechanisatie werd in het bijzonder gekenmerkt door de overgang op:
Het onmiddellijke gevolg was een enorme toename van de energiebehoefte van de looierij.
In het jaar 1923 besloot de toenmalige directie van de Lederfabriek "Oisterwijk" een kapitale stoommachine / draaistroom-generator installatie aan te schaffen. Op dat moment was het zelf opwekken van elektrische energie voor eigen gebruik qua economie en bedrijfszekerheid (nog) gunstiger dan inkopen van de locale energiemaatschappij. De voorziene installatie zou zowel licht als kracht opwekken.
In de toenmalige looierij werd toch al de nodige stoom gebruikt, onder meer voor het drogen van bewerkte vellen. Bedenk echter wel, dit was verzadigde stoom "van lage drukking".
De in Oisterwijk geprojecteerde stoommachine echter liep op oververhitte stoom van hoge druk. Verder werd zijn afgewerkte stoom volledig gecondenseerd, om het rendement van de energieopwekking zo hoog mogelijk op te voeren. De nieuwe installatie had dus géén effect op de processtoom-huishouding in de looierij.
Referentie van een tevreden klant, zoals de firma Carels in 1923 aan de directie voorlegde
Bij de "Société d'Electricité et de Méchanique CARELS, Gand, Belgique" (kortweg, Carels) werd offerte aangevraagd voor de geplande installatie. Deze onderneming werd vooral bekend door de bouw van Dieselmotoren, maar men fabriceerde even goed stoommachines. Kort voordien was de bekende fabriek "Van den Kerchove" opgegaan in de firma. Dit bedrijf bezat niet alleen een grote stoom-ervaring en -expertise, maar ook talloze patenten voor - onder meer - klepconstructies voor stoommachines.
De door Carels aangeboden stoommachine was een standaard type, model N-100. De voorziene draaistroomgenerator was een as-type, met een aansluitwaarde van 800 kVA. Deze zou gebouwd worden bij een Carels-dochter, de "Société d'Electricité et de Méchanique THOMSON-HOUSTON et CARELS, Gand, Belgique".
De opdracht tot levering werd in het najaar van 1923 gegeven. De machine werd in 1924 vervaardigd. Het is niet helemaal duidelijk, wanneer de bouw in Oisterwijk precies plaats vond. In ieder geval dateren de nieuwe ketels die men voor de machine moest aanschaffen van 1929. Voor dat moment kan de machine NIET gelopen hebben ....
Offerte voor de stoommachine / generator installatie, uitgebracht op 30 juni 1923
De stoommachine, gezien vanuit het zuidoosten.
De geleverde stoommachine is een horizontale tweeling dubbelwerkende enkelexpansie gelijkstroom kleppen machine met injectie-condensatie en een nominaal vermogen van 1300 pk / 800 kVA bij 115,5 omwentelingen per minuut. Dat is een mondvol techniek. Wat houden deze kreten in?
Het gespecificeerde vermogen van de machine is 1300 pk. Het nullast vermogen bedraagt 90 pk, zodat maximaal 1.390 pk ontwikkeld zal worden. In dat geval is een stoom-admissie van 13% nodig. Het stoomverbruik bedraagt dan 4,75 kg per pk-uur. Oftewel een 7000 kg stoom per uur. Voor lagere vermogens neemt het stoomverbruik af. De offerte van Carels garandeert bepaalde maximale stoomverbruiken, zelfs met een boete-clausule in het geval dat deze niet gerealiseerd zouden worden.
De grote draaistroomgenerator heeft een vermogen van 800 kVA bij een maximale cos phi van 0,85. De spanningen op de stator- (aansluit-) klemmen bedragen 220/380 V. De frequentie is 50 Hz bij het toerental van 115,5 omwentelingen per minuut.
De machinekamer moest speciaal voor de nieuwe machine worden gebouwd. De architectuur is strikt functioneel gehouden, maar men hanteerde wel de in die tijd gebruikelijke hoge standaard van afwerking. De muren zijn tot op een hoogte van bijna twee meter bekleed met gele tegels met sierranden; de vloer is bedekt met hardgebakken donkerrode tegels. Boven de deuren en aan de bovenzijde van de muren heeft men sierschilderwerk aangebracht. In een zijbeuk van de machinekamer liggen een kantoor en een werkplaats/magazijn. Deze zijn met fraaie geschilderde pictogrammen boven de deuren aangegeven.
Een wat ongebruikelijk detail is de grote wandschildering op de kopwand tussen machinekamer en ketelhuis. Deze schildering stelt een looier voor, staand op de rand van zijn kuip. De wereldpositie van de Nederlandse looierij wordt gesymboliseerd door een wereldbol en een overzicht van de leersoorten die geproduceerd worden. Het geheel is in 1940 uitgevoerd.
De machinekamer is voorzien van een forse brugkraan met handbediende loopkat. Deze werd gebruikt voor het noodzakelijke onderhoudswerk.
Er zijn enkele brieven bewaard gebleven uit najaar 1923, die wat meer details geven over de op te bouwen machine en machinekamer.
Brief van 17 augustus 1923 van Carels aan de Lederfabriek, met aanvullende gegevens en een tekening betreffende:
Brief van 13 september 1923 van de Lederfabriek aan Ir Deny, Roosendaal (de bouwadviseur van de directie van de Lederfabriek) met het verzoek:
Brief van 14 september 1923 van Carels aan de Lederfabriek, met antwoorden op de hierboven geformuleerde vragen.
In het ketelhuis stonden vijf ketels, elk met een V.O. van 126 m² en twee gegolfde vuurgangen (Lancashire type). De maximale werkdruk was 14 bar. Alle vijf dateren van 1929. Dat betekent, dat de stoommachine - besteld in 1923 - pas zes jaar later voor het eerst draaide!
N° | Fabrikant | Plaats | Jaar | Serienummer | ||||
9 | Fumière Frères | Charleroi | 1924 | 1620 | ||||
10 | Sillier & Jamart | Barmen | 1929 | 2752 | ||||
11 | Siller & Jamart | Barmen | 1929 | 2751 | ||||
12 | Werkspoor | Amsterdam | 1929 | 2449 | ||||
13 | Werkspoor | Amsterdam | 1929 | 2450 |
Ketelkaart van het Stoomwezen voor ketel N° 12 voor de periode 1953-63
Volgens opgave van de Technische Dienst produceerde elke ketel 3 ton stoom per uur. Er waren derhalve continue bijna twee en een halve ketel in gebruik voor de stoommachine. Ze waren alle voorzien van een oververhitter. Voor de voorverwarming van ketelvoedingswater was direct onder de schoorsteen een dubbele economiser geplaatst, met een Green's patent roetschraper. Oorspronkelijk werden de ketels met de hand kolengestookt. Later is men overgestapt op olie. Automatisering van het stookproces vond tegelijkertijd plaats.
Deze vijf ketels zijn tussen 1973 en 1978 vervangen door een moderne "packaged" ketel zonder oververhitter. Men heeft toen gelijk de hoofdstoomleiding naar de stoommachine, de koelwater- en de condensaatleidingen verwijderd.
Hoewel de installatie in 1923 werd besteld en de fabricage bij Carels in 1924 plaats had, liep de oplevering van de werkende installatie (kennelijk) nogal wat vertraging op. Het is mij niet duidelijk, waarom dat het geval was. In ieder geval waren de benodigde ketels pas in 1929 voorhanden.
Vanaf 1929 zal - naar ik aanneem - de machine vol in gebruik zijn geweest. Rond die tijd brak de Crisis uit. Vermoedelijk zal dit wel invloed hebben gehad op het gebruik van de gloednieuwe machine. Tijdens de Crisis liepen immers ook in de leerfabricage de orders sterk terug.
Rond 1935 bleek, dat het zelf opwekken van electriciteit niet echt rendabel meer was. Het was goedkoper om in een grootschalige centrale opgewekte energie in te kopen. En de leveringszekerheid was sterk verbeterd, vooral door de komst van koppelnetten, dus ook vanuit dat oogpunt was de prachtige stoommachine feitelijk redundant. Vanaf dat moment werd de eigen installatie niet meer full-time ingezet. Hij stond "standby".
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de machine overigens verscheidene malen nog wel gedraaid, namelijk om Oisterwijk van stroom voorzien, wanneer de elektriciteitscentrale buiten bedrijf was. Ook na de oorlog werd met de machine regelmatig proefgedraaid, om hem te controleren en om hem werkelijk bedrijfsklaar te houden. Dat duurde tot 1972.
In dat jaar sloeg bij zo'n proefloop de pakking tussen een cilinderuitlaat en zijn condensor lek. De reparatie zou een tamelijk ingrijpende zaak zijn. Omdat de machine al vele jaren feitelijk volledig redundant was, besloot de directie hem nu geheel buiten gebruik te stellen. Het was wel de bedoeling, hem zo goed mogelijk te conserveren. Vanaf die tijd heeft hij niet meer gedraaid.
In 1978, bij een inventarisatie van stoomkracht in Noord-Brabant, kwam ik in contact met de toenmalige Chef Technische Dienst van de Leerfabriek. Ik kreeg de gelegenheid de machine en de machinekamer te zien en uitgebreid te fotograferen. Voor een echte documentatie (grondige opmeting) ontbrak me op dat moment de tijd. Inmiddels had de directie van de Leerfabriek besloten dat "een industriemuseum" de machine kon krijgen. Vooropgesteld, dat dit museum de kosten van ontmantelen, transport en heropbouw voor zijn rekening zou nemen én dat deze operatie de bedrijfsvoering in de looierij niet hinderde.
Nu is een liggende stoommachine met een draaistroomgenerator van dit vermogen tamelijk groot en de kandidaten stonden bepaald niet aan de deur te dringen. Daarbij komt nog dat Nederland destijds géén industriemuseum kende. Wel enige - kleinere - stoommachinemusea, maar deze waren niet in staat een dergelijk grootschalig project op verantwoorde wijze aan te pakken.
Deze overwegingen leidden mij ertoe, de bedrijfsleiding van de looierij toestemming te vragen voor het opzetten van een vrijwilligers-werkgroep naar Engels model, met als taakstelling:
Het was hierbij duidelijk de bedoeling, de installatie minstens op (enkele) weekends in bedrijf te tonen en open te stellen voor belangstellende bezoekers. Afhankelijk van het enthousiasme van de bedrijfsleiding werd geopperd:
In beide gevallen zou de machine uiteraard op nullast lopen. Bedenk wel, dat dit toch altijd nog een 90 pk zou vergen!
Toestemming werd echter niet verleend. Je vindt de briefwisseling met de directie hierover (uiteraard) ook opgenomen in deze documentatie (zie boven).
Zo belandde de zaak in een impasse, Aanvankelijk was de conserving van de machine nog redelijk intact en men beloofde van tijd tot tijd enig onderhoud te zullen verrichten. Dit gebeurde echter niet omdat de Leerffabriek geleidelijk op een faillisement afkoerste. Bij een bezoek dat ik in 1984 aan de installatie bracht, was het verval al stevig ingezet. Ernstige roestvorming op de blanke delen; en de machine liet zich nauwelijks nog tornen.
De situatie verergerde snel na de sluiting van de Leerfabriek. Vooral vandalisme werd een groot probleem. Maar gelukkig stond er toch nog een groep vrijwilligers op die de machine geleidelijk aan weer in goede conditie heeft weten te brenden. Eind goed, al goed!