In een aparte ruimte tussen de fijn-mechanische afdeling en de lasserij, huist dit kleine werkplaatsje. Het telt enkele machines die oorspronkelijk aangedreven werden met vlakke riemen en later zijn omgebouwd op elektrische aandrijving. Nu loopt een elektromotor een stuk sneller dan een drijfwerk (1500 respectievelijk 250 omwentelingen per minuut) en dat betekent dat er voor elke machine een eigen (hulp) tussenas nodig is. Deze werd tegen het machineframe gebout, liefst met een (simpel) spanmechanisme om de aandrijfsnaren c.q. riemen op spanning te brengen, zodat ze niet slippen.
Oorspronkelijk riemgedreven horizontale freesbank, circa 1915, rond 1935 voorzien van een aangebouwde elektromotor en tussenas
In dit werkplaatsje zien we een horizontale freesmachine, een kleine universele draaibank, een beugelzaagmachientje en een kleine kolomboor. Alle hebben nu hun eigen elektromotor.
Oorspronkelijk riemgedreven draaibank, circa 1915, rond 1935 voorzien van een aangebouwde elektromotor en tussenas
Het zal duidelijk zijn, dat je jezelf op deze wijze een compleet systeem van drijfwerkassen kon besparen. Je had alleen nog een handje losse motoren en een berg aansluitkabels nodig. Het allerbelangrijkste voordeel? Elke machine kon nu individueel in- en uitgeschakeld worden. Dit voordeel mag je niet onderschatten. Een drijfwerksysteem draait immers (gedurende werktijd) continu - ook al is er geen enkele machine werkelijk aan het werk. Dat verspilt al gauw 10% van het geïnstalleerd vermogen. De lagers worden warm en slijten meer; je verbruikt meer olie, het maakt een hoop lawaai.
En, niet te vergeten, het elektriciteitsnet is beslist bedrijfszekerder dan een eigen drijfkrachtinstallatie (verbrandingsmotor, stoommachine). Alles draait met een draai aan de schakelaar, geen moeizame en tijdrovende opstartprocedures, 's-ochtends in de vroegte. Veel minder onderhoud. Minder te smeren.