Bestek en voorwaarden voor het maken van den onderbouw voor een draaibrug en een vaste overspanning met bijkomende werken, inclusief opruiming van de oude brug en brugwachtershuis, ten behoeve van de vernieuwing van de Rijksbrug over de Dintel te Dinteloord
Met twee teekeningen: (a) Situatie (1:50) en (b) Onderbouw (1:100) Dienst 1913-1914 Raming ƒ 54.500 - Besteding te 's-Hertogenbosch op 14 Mei 1913Als aanvullende informatie was er een nadere beschrijving van de brug opgesteld:
De bestaande brug over de Dintel te Dinteloord wordt, ongeveer terzelfder plaatse en volgens de hierbij behoorende teekening vervangen door een nieuwe, ijzeren brug met steenen onderbouw, bestaande uit een draaibrug met twee doorvaart-openingen, elk wijd 11,2 M. en een vaste overspanning, lang 25 M. gemeten tusschen de assen der opleggingen.
De onderkant der hoofdliggers van de draaibrug ligt op 0,93 M. a 1,85 M. + N.A.P.; de onderkant der hoofdliggers van de vaste brug op 0,93 M. + N.A.P. Voor de brug zal gebouwd worden een draaipijler met een middellijn van 5.50 M. een stroompijler breed 8,50 M. en dik 3,30 M. en twee landhoofden, waarvan de voorzijde van het zuidelijke ligt gemiddeld 5 M rivierwaarts van het bestaande en de voorzijde van het noordelijke landhoofd ongeveer overeenkomt met de voorzijde van het bestaande landhoofd
In het werk is begrepen het bouwen van een remmingwerk om den draaipijler, lang 44,50 M. breed 5,50 M. en van vier remmingwerken, een aan elke zijde van het zuidelijk landhoofd en van den stroompijler, lang 10 M.; verder het verdiepen van den rivierbodem tot het peil van 3 M. - NAP. nabij de brug en het voor zooveel noodig bouwen van tijdelijke steigers en andere hulpwerken voor het opstellen van de bruggen.
Tijdens den bouw der brug zal door middel van een handkabelpont met tijdelijke toegangswegen in de gemeenschap worden voorzien.
De bouw van een nieuwe brug door het Rijk, in een weg in beheer bij de Provincie, over een water in beheer bij een Heemraadschap - dat kan vanzelfsprekend niet zonder de nodige vergunningen. Dus gingen er verzoeken naar beide instanties, om vergunning voor de sloop van de oude en bouw van de nieuwe brug. Daarop kwamen twee verlanglijstjes terug.
Van het Heemraadschap.
.... besluit de gevraagde vergunning tot het bouwen van een nieuwe ijzeren draaibrug over de Dintel te Dinteloord te verlenen onder de navolgende bepalingen:
Van de Provincie.
Op 14 mei 1913 vond de aanbesteding van de onder- en bovenbouw plaats. Laagste inschrijver voor de onderbouw was de aannemer M. Visser te Papendrecht. Voor de bovenbouw schreef de firma J. ten Horn te Veendam als laagste in. Op 3 juni 1913 kwam de officiële goedkeuring af; beide aannemers werden daarvan nog dezelfde dag op de hoogte gesteld.
De onderbouw was aanvankelijk geraamd op ƒ 54.500,- maar er kwamen nog enkele late wijzigingen in het bestek, zodat de uiteindelijke raming op ƒ 55.250,- uitkwam. Vissers werkelijke aanneemsom bedroeg ƒ 53.679. De bovenbouw was geraamd op ƒ 32.000,00. Ten Horns werkelijke aanneemsom bedroeg ƒ 30.875,-.
Begin juli 1913 was het zover. De officiële aankondigingen van het begin der werkzaamheden werden op de gemeentehuizen van Dinteloord en Fijnaart aangeplakt en kwam de stremming in de Staatscourant. Niets stond een voortvarend begin in de weg. De zaken verliepen ook werkelijk glad .... tot zich in september 1913 een probleem voordeed. Men was toen volop bezig aan de draaipijler.
Hoewel op verzoek van Rijkswaterstaat de waterstand bij de brug zo laag werd gehouden als maar enigzins mogelijk was, bleek het onmogelijk het kwelwater in de bouwput voor de draaipijler snel genoeg weg te pompen. Dat was heel vervelend, want in het bestek was voorgeschreven dat het benodigde beton in den droge gestort moest worden.
Hoe kwam dit? Voor de bouw van de draaipijler was een kofferdam geheid. Deze zou worden droog gemalen en voor zover nodig op diepte uitgegraven. Vervolgens zouden hierin de funderingspalen worden geheid en - in den droge - een betonkist worden gestort. Op de betonkist zou dan de pijler worden opgemetseld. Maar omdat zich teveel kwel onder de kofferdam voordeed, was de put niet voldoende droog te malen. Oók niet bij verlaagde waterstand op de rivier.
Er werd nu besloten, de pijlerfundering in den natte te storten. Dat bracht een bestekwijziging mee, en hogere kosten. Die werden later verrekend in de staat van meer en minder werk. Het totaal aan extra kosten was uiteindelijk ƒ 936,75, dus de schade viel nog mee.
Althans in geld - de opgelopen vertraging was erger. De vertraging in de oplevering der onderbouw bedroeg 24 dagen. Omdat de draaipijler later dan voorzien gereed was, moest de montage van de bovenbouw bijna een maand worden opgeschoven. Bovendien bleek de firma Ten Horn zelf ook nog bijna een maand langer nodig te hebben dan gepland. Noodzakelijkerwijs werd daarom de opleveringstermijn van de bovenbouw met 60 dagen verlengd.
De eerste oplevering van de nieuwe brug had plaats op 14 november 1914. Zo laat in het jaar kon de definitieve afwerking van het verfwerk niet plaats vinden. Dus werd de eerste aflevering nader verlengd tot 1 juni 1915. Maar dat verhinderde natuurlijk niet de ingebruikname: op 21 november werd de nieuwe brug voor het verkeer opengesteld.
De tweede Prinslandse brug in volle glorie
Bovenstaande isometrische CAD-tekening is ook in het *.DWF-formaat beschikbaar - klik de link om de tekening te openen. Heb je nog geen *.DWF-viewer geïnstalleerd? Raadpleeg dan DEZE pagina.
De situatie in 1913-1914
De volgens Bestek 102 uit te voeren werken omvatten niet alleen het maken van de onderbouw en remmingwerken van de nieuwe brug. Natuurlijk behoorde ook het eraan voorafgaande slopen en ruimen van de bestaande dubbele ophaalbrug en haar onderbouw tot die werken. Bijzondere nadruk werd daarbij gelegd op het trekken van alle oude palen: op elke door de Directie bij de eerste oplevering nog aangetroffen paalstomp stond een korting op de aanneemsom (boete) van maar liefst ƒ 50,-.
Tot de sloopwerken van de oude brug behoorde ook het amoveren van de oude brugwachterswoning en de daarbij horende houten schuur. Alvorens de woning neergehaald mocht worden, moest er in een tijdelijke behuizing voor de brugwachter (c.q. pontbediende) en diens gezin zijn voorzien. In het bestek werden de daaraan te stellen minimumeisen gedetailleerd beschreven. De voorziening mocht wel worden opgetrokken uit sloophout afkomstig van de schuur. Op dezelfde wijze werd voorzien in een wachtkeet, mét verlichting en verwarming.
Het zuidelijk landhoofd (waar de draaibrug op aansluit) heeft een breedte van 6 m, het noordelijke (waar de vaste aanbrug op aansluit) is 7,5 m breed. De vaste brug heeft namelijk buitenliggende vakwerk-hoofdliggers terwijl de draaibrug onderliggende plaat-hoofdliggers heeft. De lengte van beide landhoofden is 7 m.
De weg kruist de rivier onder een hoek van 73°50' en de landhoofden hebben daarom een scheve plattegrond. Zoiets kost behoorlijk wat extra metselwerk in de frontmuur. De landhoofden staan op betonkisten met een lengte van 8,565 m (precies). De zuidelijke betonkist is 7,5 m breed; de noordelijke 8,4 m. De kisten hebben dezelfde scheve plattegrond.
Voor de bouw zijn dennenhouten kofferdammen geheid. De hoekpalen hiervan zijn 30 cm vierkant. Ze zijn geheid: aan de rivierzijde tot 9 m - N.A.P.; aan de landzijde tot - 8 m. De messing/groef damwand is 20 cm dik. Hij steekt aan de rivierzijde tot 8,5 m - NAP. en aan de andere drie zijden tot - 7,5 m. De gehele damwand werd geheid met de kop op 0,7 m + N.A.P. Buiten de zojuist genoemde damwand werd op een afstand van 1 m een tweede, tijdelijke, damwand ingeheid, van planken 10 cm dik en 6 m lang. De kop hiervan lag eveneens op 0,7 m + N.A.P. Tussen beide damwanden werd een dichte vulling van kleigrond aangebracht. Aan de landzijde van de landhoofden was de tweede damwand overigens niet voorgeschreven.
De ruimte binnen de hoofddamwanden werd met een stoomwerktuig (locomobiel) droog gemalen; en vervolgens uitgediept tot 5,5 m - N.A.P. Het noordelijke landhoofd rust op 9 rijen van 9 dennenhouten heipalen, in een scheef raster geheid. Het smallere zuidelijke landhoofd staat op 8 rijen van 9 palen Als minimummaat voor de palen werd opgegeven: onder de kop 100 cm omtrek, bij de punt 55 cm omtrek. De paallengte werd door de Directie nader opgegeven na het heien van een proefpaal (ter plaatse van de draaipijler). De palen werden geheid met de kop op N.A.P. en vervolgens afgezaagd op 4,75 m - N.A.P.; de afkomende stukken werden gebruikt voor de paalrijen langs de oevers bij de landhoofden.
Op de paalkoppen werd in de koffers een betonlaag gestort van 2 m dikte. Hierop werden vervolgens de muren van de landhoofden opgemetseld, aan de binnenzijde vertand. Aan de buitenzijde van de vleugels zijn nog twee korte verankeringsribben gemetseld, die tot aan de damwand doorlopen. De ruimte binnen het metselwerk werd laag na laag met beton volgestort. Het metselwerk van de landhoofden bestaat uit miskleurige klinkers in basterd cementmortel. Er moest worden gemetseld vanaf het dag- naar het achtervlak. De grondkerende vlakken werden volgeraapt en afgekwast met basterd cementmortel.
De top van de frontmuren en vleugels ligt op 2,6 m + N.A.P.. De bovenzijden en de fronthoeken van de landhoofden zijn met granieten dekzerken en blokken afgewerkt. De zerken werden met lood gesteld en ondergoten. De voegen werden gevuld met sterke trasmortel. In het zuidelijk landhoofd is aan de frontzijde nog een ruimte uitgespaard voor het opzetwerk van de draaibrug. Deze ruimte werd gedekt met een plaat gewapend beton, direct onder het wegdek gelegen.
Na voltooiing van de landhoofden werden de damwanden afgezaagd op een hoogte van 3,5 m - N.A.P., met andere woorden, gelijk met de bovenzijde van de betonkisten.
De afstand tussen het zuidelijk landhoofd en de draaipijler, gemeten in de as van de brug, bedraagt 11,774 m. De afstand tussen de draaipijler en de stroompijler bedraagt eveneens 11,774 m. Daarmee zijn de beide doorvaartopeningen, in de dag gemeten, dus haaks op de doorvaartas, exact 11,2 m wijd.
De draaipijler heeft een uitwendige diameter van 5,5 m. De top ligt op 0,60 m + N.A.P. De pijler is op dezelfde wijze opgebouwd als de landhoofden. Hij rust op 6 rijen van 7 palen, in een rechthoekig raster geheid. De damwand is rondom tot 8,5 m - N.A.P. ingeheid, de vier hoekpalen tot - 9 m. De betonkist is 7 m vierkant. De diagonaal hiervan ligt evenwijdig aan de as van de doorvaart, met andere woorden, de punten van de betonkist steken ruim 2.25 m in de doorvaartopening uit, en dit op een diepte van 3,5 m - N.A.P. Dit punt is wel de aandacht waard, want bij de overdracht van de brug in 1972 aan de Provincie, is de in de doorvaartopeningen te handhaven diepte vergroot tot 4 m - N.A.P. Er staat dus naast de draaipijler een behoorlijk obstakel in het doorvaartprofiel. Toch schenen schepen van 10,8 m breedte de brug nog wel eens ongehinderd te kunnen passeren. Zouden de hoeken van de betonkist toen al zo sterk kapotgevaren zijn?
Midden op de draaipijler, of beter gezegd, in de draaipijler, staat de spilhouder van de draaibrug. Hij is opgesteld op een granieten draagsteen, waarvan de bovenzijde op 0,40 m - N.A.P. ligt. Bij het opmetselen van de pijler moest ter plaatse het metselwerk worden uitgespaard met staande en vallende vertandingen. Na het stellen van de spilhouder - door de aannemer van de bovenbouw - kon het uitgespaarde metselwerk worden aangebracht. De top van de draaipijler is vrijwel geheel met flauw aflopende granieten dekzerken afgewerkt.
De afstand tussen de stroompijler en het noordelijke landhoofd, in de as van de brug gemeten, bedraagt 22,5 m. De pijler is breed 8,5 m en dik 3,3 m. Aan de uiteinden is hij halfcirkelvormig afgerond. De opbouw is geheel overeenkomstig die van de draaipijler en de landhoofden. Hij rust op 5 rijen van 10 palen, in een rechthoekig raster geheid.
De damwand is rondom tot 8,5 m - N.A.P ingeheid, alle vier de hoekpalen tot - 9 m. De betonkist is rechthoekig van vorm, met een lengte van 9,3 m en een breedte van 4,8 m. Hij ligt evenwijdig aan de as van de doorvaart en steekt zodoende slechts 0,75 m in de doorvaartopening uit, op een diepte van 3,5 m - N.A.P.
De bovenzijde van de stroompijler is getrapt. Aan de zuidzijde, onder de draaibrug, komt de top op 1,10 m + N.A.P. Aan de noordzijde, onder de opleggingen van de vaste brug, ligt de top op + 0,67 m. Het metselwerk wordt alleen aan de uiteinden afgedekt met granieten zerken. Ter plaatse van de opleggingen van de vaste brug en het opzetwerk van de draaibrug zijn granietblokken in het metselwerk van de pijler ingelaten.
Aan weerszijden van de draaipijler strekt zich een remmingwerk uit, dat de geopende brug tegen aanvaring moet beschermen. Het is 5,5 m breed. De overall lengte bedraagt 44,5 m, de draaibrug is krap 33 m lang. Aan de koppen is het remmingwerk gepunt en verhoogd.
De verticale palen van het midden-remmingwerk zijn met schuine palen aan de achterzijde geschoord en met gordingen gekoppeld. Tussen de gordingen zijn op de palen staande vulstukken aangebracht. Een en ander is verbonden en verstevigd met klossen, ijzeren beugels, bouten, hoekijzers en hakkelbouten. De verbindingen zijn getand ingehakt. De verticale palen zijn gedekt met gietijzeren mutsen. Zowel de gordingen als de vulstukken hebben vellingkanten en de beugels, keerplaten en boutkoppen zijn aan de voorzijde ingelaten tot gelijk hout. De palen zijn van "vierkant beslagen Amerikaansch grenenhout", 30 cm vierkant, de gordingen en vulstukken van meskant bezaagd dito, 25 bij 20 cm. De klossen boven de schoorpalen zijn van eikenhout.
De twee steunjukken, waarop de draaibrug in geopende stand wordt vergrendeld, zijn elk opgebouwd uit twee schuin geheide buitenpalen en een verticale middenpaal, alle 30 cm vierkant. Op de drie palen rust een sloof van 4,5 m lengte, 35 cm vierkant in doorsnede. Dit alles gemaakt van Amerikaans grenen.
Aan de buitenzijden van de doorvaartopeningen staan vier rechte remmingwerken, lang 10 m. Deze zijn op dezelfde wijze opgebouwd als het middenwerk. Elk telt 4 palen.
Al het ijzerwerk werd geverfd opgeleverd (niet verzinkt!). Het houtwerk boven de bovenkant van de bovengording werd twee maal witgeschilderd; alles daaronder werd twee maal bestreken met Moscovische teer.
De toevoerwegen werden met keien bestraat, op een breedte van 4,3 m. De wegen liggen op de voorgeschreven hoogte van 2,60 m + N.A.P. en het plateau voor de brugwachterswoning eveneens. Bij de wegen zijn de taluds en de bermen 1:20. De taluds en bermen boven N.A.P. moesten worden bekleed met 30 cm klei of teelaarde en bezood. Ook het plateau werd met klei bekleed. De glooiingen tegen de landhoofden (grondkegels), werden belegd met zuilenbasalt, vastgehouden door palenrijen aan de waterkant.
Tijdens de bouw van de nieuwe brug werd het verkeer met een handkabelpont onderhouden. De bediening hiervan geschiedde op kosten van de aannemer. De in de vaart te brengen pont moest minimaal 10 m lang zijn en 3 m breed; de veerstoepen moesten bruikbaar zijn bij waterstanden van 1 m - N.A.P. tot 0,70 m + NAP. De pont voer even ten oosten van de bestaande brug, zodat er tijdelijke wegen naar de veerstoepen moesten worden gemaakt. Aanleg en opruiming hiervan behoorden eveneens tot de taak van de aannemer van de onderbouw. Bedoelde wegen dienden verhard te zijn over een breedte van 3 m en er mochten géén hellingen groter dan 1:15 in voorkomen. Voor paardentractie is dat overigens behoorlijk steil.
Verder moest de aannemer de vaargeul bij de brug op de voorgeschreven breedte en diepte baggeren. Na de eerste oplevering diende hij alle nieuw aangelegde werken (landhoofden, pijlers, remmingwerken, wegverhardingen, taluds en glooiingen) gedurende 180 dagen op zijn kosten te onderhouden. Aanvarings- en ijsschades waren hiervan uitgezonderd.
De bouwwijze van de draaibrug wordt in Bestek 103 als volgt beschreven:
De bovenrand der beide hoofdliggers is horizontaal; de onderrand loopt in het midden over eene lengte van 6,58 M. evenwijdig aan den bovenrand, terwijl de onderkant van de lijfplaat aan weerszijden van dit gedeelte volgens een rechte lijn verloopt. De lijfplaat heeft een dikte van 12 m.M. en is in het midden versterkt door twee verstijvingsplaten, dik eveneens 12 m.M. en hoog 1280 m.M. De randen bestaan elk uit twee hoekijzers, zwaar 100x100x12 m.M. en één tot drie randplaten elk breed 230 m.M. en dik 12 m.M.
Hoofdafmetingen (in meters) | ||
Hoofdliggers | ||
lengte (theoretisch) | 31,880 | |
onderlinge afstand | 3,500 | |
hoogte in het midden | 1,480 | |
hoogte bij de einddwarsdragers | 0,820 | |
Dwarsdragers | ||
aantal in elke brughelft | 7 | |
onderlinge afstand | 2,540 | |
afstand spil-hoofddwarsdrager | 0,750 | |
Wegdek en trottoirs | ||
peil bovenkant bovendek in het hart van de brug | 2,630 + NAP | |
peil bovenkant trottoirs | 2,700 + NAP | |
breedte rijvlak | 4,000 |
En dan gaat het verder:
Bij de einden der hoofdliggers ter weerszijden en overigens bij de aansluiting der dwarsdragers alleen aan de binnenzijde, worden tusschen de staande flenzen der randhoekijzers platen aangebracht dik 12 m.M. Ter verstijving van elken hoofdligger worden 42 hoekijzers, zwaar 100x100x10 m.M. aangebracht. Bovendien wordt elke dwarsdrager door twee hoekijzers, zwaar 100x100x10 m.M., aan elken hoofdligger bevestigd. Deze bevestiging, met uitzondering van die der hoofddwarsdragers, wordt verstijfd door twee hoek-platen, dik 13 m.M. Deze worden elk met twee hoekijzers, zwaar 80x80x10 m.M., aan de flenzen der dwarsdragers verbonden. De bevestiging der hoofddwarsdragers, daarentegen, wordt verstijfd middels één hoekplaat, dik 12 m.M., verbonden aan den hoofddwarsdrager met twee hoekijzers, zwaar 80x80x10 m.M.
Met uitzondering van de beide hoofddwarsdragers bestaan de dwarsdragers uit I-ijzers D.N.P. N° 36'". De beide hoofddwarsdragers bestaan uit een lijfplaat, hoog 1256 m.M., dik 12 m.M.; en twee randen, elk bestaande uit twee hoekijzers, zwaar 100x100x12 m.M. en een randplaat, zwaar 230x12 m.M. Elke hoofddwarsdrager wordt voorzien van 16 verticale hoekijzers 100x100x10 m.M., dienende tot verstijving en tot bevestiging der consoles voor de looprollen en twee schotten ter weerszijden van de spil. Bij de bevestiging van deze laatste worden vulplaten, dik 12 m.M. gebruikt.
De spilschotten bestaan uit één lijfplaat, hoog 820 m.M., dik 12 m.M.; twee verstijvingsplaten, zwaar 620x12 m.M.; vier randhoekijzers, zwaar 100x100x12 m.M.; en twee rand-platen, zwaar 230x12 m.M. In elk der spilschotten is een opening gespaard, welke door vier verticale hoekijzers 100x100x10 m.M. wordt begrensd.
Op de dwarsdragers liggen vier rijen langsliggers, op afstanden van 0,50 M. en 1,10 M. uit de lengteas der brug en bestaande uit kanaalijzers D.N.P. N° 20. Tusschen de beide hoofddwarsdragers wordt het bovenvlak der langsliggers verbreed door aanklinking van hoekijzers, zwaar 80x80x10 m.M.
Tusschen de einddwarsdragers en de hoofddwarsdragers wordt in elke helft der draaibrug een windverband aangebracht, gelegen tusschen de onderranden der hoofdliggers. Zij bestaan uit horizontalen, geplaatst onder de dwarsdragers en daar tusschen aangebrachte gekruiste diagonalen. Alle staven in het windverband bestaan uit hoekijzer 80x80x10 m.M., aan de onderranden bevestigd middels platen, dik 10 m.M. Op de kruispunten der diagonalen is een dezer onderbroken en gekoppeld met een plaat, dik 10 m.M.
Buiten de hoofdliggers worden ten behoeve van elk trottoir aangebracht twee langsliggerrijen van kanaalijzer D.N.P. N° 10, op onderlingen afstand van 0,45 M Deze trottoirdragers worden ondersteund door consoles, die buiten tegen de hoofdliggers geklonken zijn. Zij zijn opgebouwd uit een plaat, dik 10 m.M., aan de bovenzijde verstijfd met een hoekijzer 80x80x10 m.M. Deze consoles worden geplaatst ter plaatse van de hoofddwarsdragers en vervolgens tegen elk derde verstijvingshoekijzer.
Op de langsliggers rust het onderdek, bestaande uit aaneengesloten gecreosoteerd dennenhouten planken, dik in het midden 12 c.M. en aan de uiteinden, 9 c.M. Het bovenvlak is tonvormig gebogen. De planken van het onderdek worden met kikkers en bouten aan de onderliggende hoofdliggers en dwarsdragers vastgezet. Het onderdek wordt aan de bovenzijde afgedekt met asphaltpapier, waarop het gecreosoteerd beukenhouten bovendek, dik 5 c.M., is gespijkerd.
Tusschen de beide hoofddwarsdragers worden in het dek zes luiken gemaakt. De hierdoor ontstaande naden worden aan de bovenzijde omzoomd met hoekijzers, zwaar 40x40x4 m.M., ter dikte van 4 m.M. in het bovendek ingelaten en met schroefboutjes met verzonken kop vastgeschroefd. Elk luik aan de bovenzijde volgens nadere opgave van de Directie te voorzien van vier ringen of lichtoogen en goed beweegbaar op te leveren.
Aan de beide uiteinden wordt het dek aan de bovenzijde afgeboord met een gebogen hoekijzer, zwaar 80x80x10 m.M, ter dikte van 10 m.M. in het bovendek ingelaten en daaraan met schroefbouten bevestigd.
Het trottoir bestaat uit gecreosoteerd beukenhouten planken, dik 5 c.M. met 1 c.M. onderlinge tusschenruimte, aan de liggers bevestigd op dezelfde wijze als het onderdek. De trottoirs worden aan de binnenzijde en de einden omzoomd door hoekijzers, zwaar 40x40x4 m.M., ter dikte van 4 m.M. in de trottoirplanken ingelaten en met schroefboutjes met verzonken kop vastgeschroefd.
Houtstaat voor het dek van de draaibrug | ||||
Breed (cm) | Dik (cm) | Lang (cm) | Aantal | |
Onderdek (gecreosoteerd dennenhout) | ||||
eindplanken aan beide zijden | 25 | 17 | 400 | 2 |
overige planken | 25 | 12 | 400/66 | 124/10 |
luiken | 25/31,2 | 12 | 84/100 | 15 |
Bovendek (gecreosoteerd beukenhout) | ||||
eindplanken aan beide zijden | 19 | 5 | 400 | 2 |
overige planken rijweg | 12,5 | 5 | 400/66 | 244/22 |
luiken | 12,5 | 5 | 84/100 | 33 |
eindplanken voetpaden aan beide zijden | 18 | 5 | 50 | 4 |
overige planken voetpaden | 16 | 5 | 50 | 378 |
De planken van zowel het bovendek als het onderdek liggen haaks op de as van de brug.
Voor de draaibrug en de vaste brug te zamen waren benodigd: 29 m³ dennenhout, bijna 15 m³ beukenhout en 246 m² asfaltpapier. Voor de bevestiging dienden rond 3500 klemplaatjes en (in totaal) 4850 schroefbouten.
De bouwwijze van deze belangrijke constructiedelen wordt in Bestek 103 als volgt beschreven:
De draaibrug draagt op een gesmeed gietstalen onderplaat, lang 83 c.M. breed 120 c.M., in het midden dik 12 c.M. over een lengte van 37 c.M. en afnemende tot een dikte van 10 c.M. over 23 c.M. lengte onder de spilschotten. De onderplaat is door middel van twee gesmeed gietstalen hangbouten. dik 10 c.M., opgehangen aan een gesmeed gietstalen muts, lang 80 c.M., breed 44 c.M., dik 15 c.M., welke door tusschenkomst van een bronzen taats, hoog in het midden 10 c.M., in middellijn 20 c.M., rust op een gesmeed gietstalen spilkop, hoog in het midden 12 c.M., in middellijn 20 c.M.
De bronzen taats is over de geheele doorsnede ter diepte van 1 c.M. en bovendien in het midden over een doorsnede van 7x7 c.M. nog 2 c.M. dieper in de muts ingelaten; terwijl de spilkop in het midden met een vierkant groot 7x7 c.M. ter diepte van 3 c.M. in de spil is ingelaten.
Op de beide spilschotten is een gesmeed ijzeren bovenplaat geplaatst, lang 83 c.M. breed 80 c.M., dik in het midden over 37 c.M. lengte, 8 c.M.; en overigens 5 c.M." "De gesmeed ijzeren spil heeft een lengte van 2,20 M. een middellijn aan de einden van 20 c.M. en in het midden over een lengte van 85 c.M. van 24 c.M. In de vierkante inkassing in de kop van de spil is een gat geboord, voorzien van schroefdraad, waarin een door den aannemer te leveren gesmeed ijzeren lichtoog past De spil steunt in een gegoten ijzeren spilhouder, die in den draaipijler is ingemetseld. Spil en spilhouder rusten op een cirkelvormige gegoten stalen draagplaat, groot 105 c.M. in middellijn, dik aan den rand 5 c.M., in het midden 18 c.M.
In geopenden stand rust de brug op de spil, in gesloten stand tevens op twee gegoten ijzeren stoelen, die onder de hoofdliggers wederzijds der spil worden aangebracht en waarvan de bovenstoelen verstelbaar tegen de onderranden der hoofdliggers zijn bevestigd. Op den steunpijler zijn twee vaste gegoten ijzeren steunkussens aangebracht. Verder draagt elke hoofdligger aan beide einden een gegoten ijzeren bovenkussen ter ondersteuning van de brug in gesloten toestand.
De beweging van de brug geschiedt in het midden door een raderwerk, dat de door een arbeider aan een kruk uitgeoefende kracht overbrengt op een rondsel, grijpende in een gegoten ijzeren tandkrans, die op den draaipijler wordt aangebracht. De tandkrans dient tevens als loopring voor vier gegoten ijzeren loopwielen, die door middel van consoles aan de hoofddwarsdragers zijn bevestigd.
Aan elk uiteinde van de brug worden aangebracht twee gegoten ijzeren looprollen, gaande over stalen rails, die ondersteund worden door gegoten ijzeren stoelen op den stroompijler en het zuidelijk landhoofd. De rails op den stroompijler zijn zodanig ingekeept, dat de brug in gesloten toestand niet op de looprollen doch op de steunkussens steunt.
Voor het vastzetten van de brug in gesloten stand wordt in het zuidelijk landhoofd een klinkhuis bevestigd, terwijl aan elk uiteinde van de brug een klink wordt aangebracht, welke klinken van het midden der brug uit, middels hefboomen gelicht kunnen worden.
De opzetting geschiedt aan het brugeinde bij het landhoofd onder elken hoofdligger door een gesmeed ijzeren opzetrol, die zich tusschen twee gegoten ijzeren looprollen over een gegoten ijzeren plaat beweegt. De beweging van beide stellen van drie rollen geschiedt gelijktijdig met behulp van een op het landhoofd geplaatste kruk. In opgezetten toestand rust de brug middels de, aan de einden van de hoofdliggers bevestigde, gegoten ijzeren kussens en den opzetrol op de bovengenoemde gegoten ijzeren plaat. Tijdens het op- en afzetten van de brug wordt de opzetrol gedragen door de beide looprollen, waartoe de opzetrol op een as is bevestigd, die door tusschenkomst van kogellagers in de beide bijbehoorende looprollen draagt.
De worm en de heugelstangen en tandraderen worden vervaardigd respectievelijk van gegoten ijzer, en van gesmeed ijzer of staal. De kussenblokken en stoelen van gegoten ijzer met voeringen van brons, de assen van vloeiijzer. Bij alle over elkander wrijvende deelen worden messingen vetpotjes aangebracht. De tanden van de raderen worden gefraisd.
De vaste brug telt twee vakwerk-hoofdliggers, gekoppeld met dwarsdragers. Op de dwarsdragers rusten zes langsliggers, die het hoogliggend dek dragen. De constructie wordt in Bestek 103 als volgt beschreven:
Elke hoofdligger wordt samengesteld volgens een vakwerkstelsel van de eerste orde, bestaande uit een rechte onder- en bovenrand, verticale stijlen en enkele trekdiagonalen.
De randen hebben den T-vorm en bestaan uit een lijfplaat, hoog 350 m.M. en dik 15 m.M. en twee hoekijzers van 100x100x10 m.M Op de hoekijzers zijn randplaten geklonken, breed 220 m.M. De bovenrand telt in het 1ste en 2de veld één randplaat dik 10 m.M.; in het 3de veld twee platen ieder dik 10 m.M.; en in het 4de en 5de veld twee platen dik 10 m.M. en één plaat dik 12 m.M. De benedenrand heeft in het 1ste en 2de veld géén randplaat, in het 3de veld één plaat dik 10 m.M.; in het 4de veld twee platen dik 10 m.M.; en in het 5de veld drie platen dik 10 m.M.
Elke stijl wordt door vier kruisgewijs geplaatste hoekijzers gevormd; voor de eindstijlen van 100x100x10 m.M, voor de daaropvolgende stijlen van 90x90x10 m.M. en voor de overige van 80x80x10 m.M. De hoekijzers gaan door van af de verticale flens van het bovenrand-hoekijzer tot aan de verticale flens van het benedenrand-hoekijzer. Tusschen de hoekijzers worden de onder- en benedenknoopplaten voor de diagonalen geklonken, met tusschenliggende vulstukken. Tevens wordt in het vlak van den dwarsdrager een trapeziumvormige plaat aangebracht voor de bevestiging van de dwarsdrager. De vrije randen hiervan worden afgezoomd met hoekijzers van 80x80x8 m.M.
De diagonalen bestaan in het 1ste, 2de en 3de veld uit twee platen, dik 10 m.M. en een tusschenliggende plaat, dik 15 m.M. In het 1ste veld bedraagt de breedte dezer platen 270 m.M.; in het 2de veld 230 m.M.; en in het 3de veld 190 m.M. In het 4de en 5de veld zijn de diagonalen gevormd uit twee ruggelings geplaatste T-ijzers van 140x70x11,5 m.M., waartusschen een plaat, dik 15 m.M.
De dwarsdragers bestaan uit een verticale lijfplaat, hoog 600 m.M., dik 10 m.M.; vier hoekijzers van 100x100x10 m.M.; en een boven- en een onder-randplaat, lang 4000 m.M., breed 210 m.M. en dik 10 m.M. Voor de bevestiging aan de stijlen loopt de lijfplaat door tot aan de eerdergenoemde trapeziumvormige platen die tusschen de hoekijzers der stijlen zijn geklonken. De bevestiging geschiedt middels vier platen, dik 10 m.M. waaronder vulplaten, eveneens dik 10 m.M.
De middelste vier langsliggers zijn kanaalijzers D.N.P. N° 26, aan de bovenflens der dwarsdragers bevestigd met hoekijzers van 80x80x8 m.M. Daarbuiten liggen de zoogenaamde gootliggers, dienende tot ondersteuning zoowel van het rijvlak als van het trottoir. Zij hebben een doorsnede in I-vorm en bestaan uit een verticale plaat, hoog 450 m.M., dik 10 m.M.; en vier hoekijzers van 80x80x8 m.M. Tegen het zijvlak is een 5de dergelijk hoekijzer geklonken voor de bevestiging van het rijvlak. De trottoirs zijn aan de buitenzijde ondersteund op kanaalijzers D.N.P. N° 14, tusschen de trapeziumvormige platen der stijlen aangebracht en hieraan bevestigd met hoekijzers van 80x80x8 m.M.
Tusschen de onderranden der hoofdliggers worden vijf windkruisen aangebracht, elk overspannende twee velden. Zij bestaan uit hoekijzers van 90x90x9 m.M. en worden bevestigd aan de bovenzijde van schetsplaten, dik 10 m.M., welke geklonken zijn aan den onderrand van de brug. Waar de hoekijzers der windkruisen elkaar ontmoeten, loopt slechts één van beide door en worden beide op een knoopplaat geklonken.
Op de stroompijler bevindt zich de vaste oplegging; aan de zijde van het landhoofd de beweegbare oplegging. Elk bestaat uit een boven- en onderstoel van gegoten staal. De bovenstoelen worden met moer- en tapbouten aan de hoofdliggers bevestigd, waarbij ter plaatse dezer stoelen onder de hoofdliggers een vulplaat wordt bevestigd, dik 10 m.M. De onderstoelen worden met dookbouten in pijler respectievelijk landhoofd bevestigd.
De inrichting en bevestiging van het houten onder- en bovendek, alsmede van de trottoirs geschiedt overeenkomstig het daaromtrent voor de draaibrug bepaalde. Ook hier wordt het bovendek omzoomd met hoekijzers, zwaar 40x40x4 m.M, ter dikte van 4 m.M. ingelaten en met schroefboutjes met verzonken kop vastgeschroefd. Aan weerszijden van het onderdek wordt daar op bevestigd met schroefbouten met verzonken kop, een opstaand hoekijzer van 80x80x8 m.M. Dit sluit strak aan tegen het omzoomingshoekijzer van het bovendek. In de aldus gevormde goot worden steeds midden tusschen twee opvolgende dwarsdragers gaten geboord, wijd 35 m.M., tot afvoer van het regenwater door middel van looden buisjes gaande door het onderdek.
Houtstaat voor het dek van de vaste brug | ||||
Breed (cm) | Dik (cm) | Lang (cm) | Aantal | |
Onderdek (gecreosoteerd dennenhout) | ||||
eindplank bij de draaibrug | 29,5 | 12 | 422,5 | 1 |
overige planken | 25 | 12 | 422,5 | 102 |
Bovendek (gecreosoteerd beukenhout) | ||||
eindplanken rijweg aan beide zijden | 24 | 5 | 400 | 2 |
overige planken rijweg | 12,5 | 5 | 400 | 203 |
eindplanken voetpaden bij de draaibrug | 21 | 5 | 66,3 | 2 |
overige planken voetpaden | 11,5 | 5 | 66,3 | 410 |
De planken van zowel het bovendek als het onderdek liggen haaks op de as van de brug.
Opnieuw Bestek 103:
Tegen de buitenste trottoirliggers van de vaste brug en tegen de consoles van het trottoir van de draaibrug zijn gesmeed ijzeren leuningen bevestigd. Evenzoo staan op elk landhoofd leuningen; alsmede 2 gegoten ijzeren lantaarnpalen met koperen olielantaarns met wit glas. Bijgeleverd wordt een lantaarnladder met grenenhouten boomen en eikenhouten sporten.
In het midden van de twee leuningen van de draaibrug, aan het einde van de vaste brug boven den stroompijler; en op het zuidelijk landhoofd zijn in het geheel vier eenvoudig draaibare lantaarndragers geplaatst. Bijgeleverd worden drie koperen bol-olielantaarns, één met wit en twee met rood glas.
Vóór het openen van de brug wordt de weg afgesloten met twee sterke gegalvaniseerde ijzeren kettingen met ringen en haken, schalmdikte 10 m.M.
Als onderhoudsmiddelen worden bijgeleverd: een gegalvaniseerd ijzeren emmer; alle benoodigde Stauffer'sche vetpotten; twee vetbussen elk voor een inhoud van 10 K.G.; één oliebus voor een inhoud van 10 L.; twee roodkoperen smeerkannen. Als gereedschap wordt bijgeleverd, twee gesmeed ijzeren krukken voor de bewegings- en voor de opzet-inrichting; acht stuks gesmede moersleutels met blanke bekken van 10 m.M. opklimmende tot en met 38 m.M., op een sleutelbord; een zware sleutel voor het draaien van de hang-bouten.
De volgende werkzaamheden behooren tot de taak van de aannemer:
Tenslotte hield de opdracht tot het maken en stellen van de stalen bovenbouw nog in, het onderhoud gedurende 100 dagen na de eerste oplevering. Dit inclusief de levering van de gedurende die tijd benodigde smeer- en verlichtingsmiddelen.
De aannemer levert zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 60 dagen na den datum van aanvang van het geheele werk en van de onderdeelen constructieteekeningen. Zij worden in hoofdzaak gemaakt op een tiende van de ware grootte voor het gewalste ijzer en voorts op grooter schaal voor zoover de Directie zulks noodig acht. Alle maten in millimeters duidelijk in te schrijven. De aannemer doet de teekeningen vergezeld gaan van nauwkeurig berekende gewichtstaten, bevattende eene volledige opgaaf van de te leveren onderdeelen met volgnummers, berekening van het netto metaalgewicht en de noodige toelichtende schetsen.
Uiterlijk 20 dagen na verkregen goedkeuring der teekeningen en de gewichtstaten levert de aannemer hiervan 6 stel lichtdrukken; twee stel moeten zijn op zwaar papier en zwarte lijnen op witte grond; en 4 stel gewone blauwdrukken De Directie behoudt de oorspronkelijke teekeningen.